Deze bevelprocedure zoals ze vandaag bestaat, vormt volgens het Hof een inmenging op het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op onschendbaarheid van de woning:
"Wanneer het niet-bewoonde en zonder titel of recht bezette goed de woonplaats van de betrokken personen uitmaakt, vormt het bevel tot ontruiming van de procureur des Konings een inmenging in hun recht op eerbiediging van het privéleven en in hun recht op onschendbaarheid van de woning. Het voorafgaande optreden van een onafhankelijke en onpartijdige rechter - met inachtneming van de jurisdictionele waarborgen en met name van het recht op toegang tot een rechter en van de rechten van verdediging - is bijgevolg een essentiële waarborg om de inachtneming van de in het geding zijnde grondrechten te verzekering. De uitvoering ervan moet het voorwerp uitmaken van een controle door een onafhankelijke en onpartijdige rechter.
In principe komt het het Openbaar Minister niet toe maatregelen te bevelen die afbreuk doen aan de individuele rechten en vrijheden. Zoals het Hof vroeger al heeft geoordeeld, mogen maartregelen die en dwangmaatregelen of een schending van individuele rechten en vrijheden veronderstellen alleen worden uitgevoerd met de toestemming en onder de controle van een rechter." (GwH 39/2020, 12 maart 2020)
Aangezien er geen toestemming is voorzien van een rechter bij een bevel door de procureur, heeft het Hof het betrokken artikel 12 van de Krakerswet vernietigd. In artikel 442/1 van het Strafwetboek worden de woorden ‘aan het bevel tot ontruiming bedoeld in artikel 12 §1 van de Krakerswet' die onlosmakelijk zijn verboden met de vernietigde bepaling, vernietigd.
De procureur des Konings mag volgens het Hof dus niet langer het bevel geven tot ontruiming van een gekraakt pand. Het kraken van een pand blijft wel een misdrijf.
Aangezien er geen beroep meer kan gedaan worden op de Procureur des Konings voor een ontruiming rest enkel nog de procedure voor de Vrederechter wanneer bewoonde als onbewoonde panden worden gekraakt.
Iedere houder van een recht of titel op het betrokken goed kan een vordering inleiden tot uithuiszetting uit plaatsen die zonder recht of titel worden betrokken. De procedure wordt ingeleid bij de vrederechter aan de hand van een verzoekschrift of, in geval van volstrekte noodzakelijkheid, bij eenzijdig verzoekschrift.
In geval van uithuiszetting bepaalt de vrederechter dat de uithuiszetting plaatsgrijpt vanaf de achtste dag volgend op de betekening van het vonnis, tenzij de rechter bepaalt dat, wegens uitzonderlijke, ernstige omstandigheden, een langere termijn verantwoord blijkt.
Michiel Deweirdt, advocaat