Grondeigenaars gaan een bruikleenovereenkomst sluiten met een landbouwer, overeenkomsten die jaarlijks opzegbaar zijn, en waar de landbouwer 'contractueel/officieel niets moet betalen'. Dit is uiteraard geen rechtmatig gebruik van deze rechtsfiguur. De ware toedracht is natuurlijk duidelijk: de landbouwer moet jaarlijks "iets vereffenen" bij de grondeigenaar, bij gebreke waaraan de grondeigenaar de overeenkomst gewoon gaat opzeggen.
Zolang er geen problemen zijn tussen partijen, zal zo'n constructie tussen partijen kunnen stand houden.
Als er evenwel op een bepaald ogenblik discussies ontstaan tussen partijen, dan kan deze overeenkomst zonder problemen geherkwalificeerd worden in een klassieke pachtovereenkomst, uiteraard indien de landbouwer erin slaagt te bewijzen dat hij wel de facto jaarlijks diende te betalen. Daarbij is het zeer belangrijk om nogmaals te benadrukken dat het bewijs van een pacht kan bewezen worden door alle middelen, met inbegrip van getuigen en vermoedens.
Het essentieel kenmerk van vennootschappen is het verrichten van daden met een winstoogmerk. Gelet op dit winstoogmerk moeten de economische activiteiten van een vennootschap ertoe strekken winst te verwezenlijken en aldus een meerwaarde te verzekeren aan het geïnvesteerde kapitaal, met het oog op het verdelen van deze gerealiseerde voordelen aan de vennoten.
De handelingen die een vennootschap stelt moeten niet alleen de wettelijke specialiteit respecteren, ze moeten ook binnen de statutaire specialiteit van de vennootschap kaderen. Dit betekent natuurlijk niet dat alle beschikkingen 'om niet' in se onverenigbaar zijn met het winstoogmerk. Zo worden promotiecampagnes, sponsoring en mecenaat verenigbaar geacht met de wettelijke specialiteit van de vennootschap. Zij beogen immers een gunstig imago van de onderneming te creëren, en leveren dus een indirect vermogensvoordeel op. Het is dus enkel wanneer deze handelingen om niet een indirect vermogensvoordeel voor de vennootschap opleveren, dat zij verenigbaar zijn met de wettelijke specialiteit van de vennootschap.
Welnu, in pachtzaken moet men hier ook rekening mee houden. Het al dan niet opleveren van een "indirect vermogensvoordeel" zal moeten afgewogen worden. Elke zaak moet uiteraard in concreto beoordeeld worden, maar zo oordeelden de Rechtbanken in recente vonnissen reeds meermaals dat: "in het licht van het maatschappelijk doel het totaal onwaarschijnlijk is dat vennootschappen met winstoogmerk gedurende tientallen jaren landbouwgronden die opbrengsten kunnen genereren kosteloos ter beschikking zouden stellen aan een landbouwer, waarmee bovendien geen enkele rechtsband bestaat." Daarbij mag vaak ook niet uit het oog verloren worden dat de eigenaar jaarlijks onroerende voorheffing moet betalen: waarom zou de eigenaar dit gedurende 'vele jaren doen zonder enkele tegenprestatie'...? Herkwalificatie naar pacht dringt zich dus op.
Daarbij zullen volgende zaken ook vaak een rol spelen in de beoordeling: duurtijd, al dan niet persoonlijke band-familieband-juridische band met de vennootschap,...
Indien men een overeenkomst van bruikleen of enig ander vorm van 'gratis terbeschikkingstelling' gaat gebruiken voor andere, achterliggende bedoelingen en men gedraagt zich niet strikt naar de letter van de overeenkomst, dat weet men dat men vroeg of laat voor onaangename verrassingen kan komen te staan. Wat het in bruikleen geven door vennootschappen betreft, kan de herkwalificatie naar pacht een feit zijn, louter en alleen door rekening te houden met de schending van het specialiteitsbeginsel indien dit geen indirect vermogensvoordeel kan opleveren voor de vennootschap.
Vennootschappen die dit doen met een welbepaalde reden, die een indirect vermogensvoordeel kan opleveren, hebben uiteraard nog altijd niets te vrezen vb. gratis gebruik in afwachting van het uitbreiden van de bedrijfsloodsen,...
Stefaan Desrumaux, advocaat